De vallei. Een bijzonder plek. Groen, tussen bergen. Thuis van de goede kuddes. Van welke was niet beslist. Maar wel was zeker dat hier geen slechtzakjes zouden komen. Tenminste niet vaak. Het groene gras met de dauwdruppels, het was een prachtig gezicht met de opkomende zon. Het punt was: er was geen opkomende zon, er waren geen dauwdruppels. Het was middag, tegen de avond. De avond was tegen de nacht, de nacht tegen de ochtend, maar de ochtend niet tegen de middag. Nee, middag was een bijzonder verschijnsel, en de cirkel was niet rond. Ochtend was hetzelfde als middag: Je ziet de zon, het is warm, het is licht. Maar het heeft een ander sfeertje. En de dauwdruppels zouden daar een rol aan spelen. De vallei was een gebied van de goede kuddes. Het was er vredig, andere dieren, maar vooral prooidieren waren welkom er te grazen. Alles was er in overvloed in de vallei. Tussen de bergen, wat minder perfect was. Maar de vallei was vredig. En niemand wilde dat vredige verstoren, want het was er te vredig voor. Zelfs de wind waaide er zachtjes, tegengehouden door de grote bergen die de vallei beschermde. De vallei was groot, heel groot. Maar dat was het waard. De vogels floten rustig, maar er waren nauwelijks bomen. Rustig fluiten. Natuurlijk was het vredig fluiten, of fluiten omdat het vredig was, maar het kwam erop neer dat de vogels floten. De stralende zon kondigde een doodnormale dag aan, die al best veel uren bezig was geweest. Waar was de zon anders voor? Licht? De vallei was een gebied van de goede kuddes. De goede kuddes waren goed. Goed als in: Goed voor de opvoeding van veulens, goed voor de wereld. Goed voor paarden. En inderdaad dartelden er veulens rond in de sneeuw, alsof het al maanden lente was. Lente was mooier in de vallei. Dan kon je het gras zien. En de dauwdruppels. En daarbij de opkomende zon. En de vogels, die op het moment of naar het zuiden zijn, of hopeloos op zoek zijn gegaan naar eten en druk bezig zijn op de grond. Maar in de lente... Ja, dat was het mooiste gezicht van de vredige vallei. Een plek waar paarden van kunnen dromen. Niet alleen paarden. Ook andere dieren. Roofdieren, het klonk bijna vreemd dat te zeggen in de vallei. Zo vredig. Maar waar prooi was, was roof. Dat was de regel van de natuur. Niet eens een regel, het was een wet: leven en overleven. Eten of gegeten worden. Al die dingen hadden met elkaar te maken. Dus hier moesten ook roofdieren zitten. Hopelijk niet al te grote. Een merrie verstoorde het aanblik van de schijnende zon op prachtige sneeuwkristallen. Ze slofte, en wilde alleen maar verder, maar was tevreden, wanneer ze de vallei eindelijk bereikte. De vallei was immers een gebied van de goede kuddes, en goed was goed voor de veulens, voor de wereld, voor de paarden. De merrie zocht een plaats om te rusten. En daarvoor had ze de vallei uitgekozen. Goed voor de veulens. Goed voor de wereld. Goed voor de paarden.
Auw. Visual stapte half, sleepte haarzelf voort. Het was een pijnlijk gezicht, en het was ook pijnlijk. Het gevecht met Zephyr had haar niet ongedeerd achtergelaten. Haar ademhaling ging goed. In ieder geval beter. Maar ze was niet helemaal oke. Goed, 1 keer, maar nooit weer, dacht ze. En met nooit bedoelde ze totdat haar wonden genezen waren en ze zich weer goed voelde en ze weer eens dat moordmachineding van een Zeep zag. Alles voelde pijnlijk aan. Maar ze had de vallei bereikt, dus hier was minder gevaar. Minder gevaar voor haar leven, hier waren minder slechtzakjes, dus hier kon ze doorheen reizen, verder naar het zuiden. Ze was er bijna, in het zuiden wilde ze compleet herstellen. Ze moest de hele vallei oversteken met al haar pijn en leed. Maar ze moest wel, dat was haar straf. Ze sleepte zichzelf verder, terwijl ze nadacht. Goed, ze was gewond, ze moest een plek vinden met water en eten. Misschien kon ze beter blijven in de vallei? Nee, het was van de goede kuddes, ze was alleen een voorbijganger. Ze wilde niemand tot last zijn. Ze moest naar een plek waar ze veilig was, maar niet van een kudde. Dichtbij het zilveren meer, maar ook vlakbij het zuiden, waar volop eten was te vinden. Het zilveren meer was daarbij bedoeld voor water. Water en eten. Gelukkig lustte ze geen vlees, anders moest ze ook nog gaan jagen. Een gevoel van medelijden trof haar voor de roofdieren die in de kou moesten gaan jagen. Wacht, er waren ook karkassen waarvan ze konden eten. En natuurlijk van die gewonde dieren zoals zij: kuch kuch. Plotseling had ze niet zoveel medelijden meer met de roofdieren die in de koud als een gewonde moesten gaan jagen... Ze dacht aan Aaliyah, maar ze wist niet waarom. Was het omdat het veulentje, dat slecht was, geen moordenaar wilde zijn? Omdat ze het zusje van Deina was, maar niet helemaal koekeloerde? Het zal wel. Ze slofte verder.
Ze spitste haar oren. Hoefstappen. Waarom hoorde ze altijd geluid, en had ze daarna iets van: Oh ja, die geur ken ik of niet? Kon ze beter horen dan ruiken? Ze rook, en rook dat het geen paard was van een goede kudde. Ook dat nog, dacht ze. Ze hoopte op een goed paard, of een neutraal paard. Het was een solitair paard, dat was zeker, want ze herkende geen van de kuddegeuren erin. Ze draaide zich om richting het geluid en de geur, en zag de schim al naderen. Voor het eerst smeekte ze haarzelf dat het geen slechtzakje was. Laat het zo zijn. Laat het lot me een keer meezitten, na al die ellende, dacht ze. Maar ze wist dat het lot haar altijd al mee had gezeten. Wat het ongeluk was, had ze haarzelf aangedaan.
[&'nd Rebirth, van de verhaallijn: Tha End of tha Fish :3 (Ik probeerde het zo lang mogelijk te maken )]
Auw. Visual stapte half, sleepte haarzelf voort. Het was een pijnlijk gezicht, en het was ook pijnlijk. Het gevecht met Zephyr had haar niet ongedeerd achtergelaten. Haar ademhaling ging goed. In ieder geval beter. Maar ze was niet helemaal oke. Goed, 1 keer, maar nooit weer, dacht ze. En met nooit bedoelde ze totdat haar wonden genezen waren en ze zich weer goed voelde en ze weer eens dat moordmachineding van een Zeep zag. Alles voelde pijnlijk aan. Maar ze had de vallei bereikt, dus hier was minder gevaar. Minder gevaar voor haar leven, hier waren minder slechtzakjes, dus hier kon ze doorheen reizen, verder naar het zuiden. Ze was er bijna, in het zuiden wilde ze compleet herstellen. Ze moest de hele vallei oversteken met al haar pijn en leed. Maar ze moest wel, dat was haar straf. Ze sleepte zichzelf verder, terwijl ze nadacht. Goed, ze was gewond, ze moest een plek vinden met water en eten. Misschien kon ze beter blijven in de vallei? Nee, het was van de goede kuddes, ze was alleen een voorbijganger. Ze wilde niemand tot last zijn. Ze moest naar een plek waar ze veilig was, maar niet van een kudde. Dichtbij het zilveren meer, maar ook vlakbij het zuiden, waar volop eten was te vinden. Het zilveren meer was daarbij bedoeld voor water. Water en eten. Gelukkig lustte ze geen vlees, anders moest ze ook nog gaan jagen. Een gevoel van medelijden trof haar voor de roofdieren die in de kou moesten gaan jagen. Wacht, er waren ook karkassen waarvan ze konden eten. En natuurlijk van die gewonde dieren zoals zij: kuch kuch. Plotseling had ze niet zoveel medelijden meer met de roofdieren die in de koud als een gewonde moesten gaan jagen... Ze dacht aan Aaliyah, maar ze wist niet waarom. Was het omdat het veulentje, dat slecht was, geen moordenaar wilde zijn? Omdat ze het zusje van Deina was, maar niet helemaal koekeloerde? Het zal wel. Ze slofte verder.
Ze spitste haar oren. Hoefstappen. Waarom hoorde ze altijd geluid, en had ze daarna iets van: Oh ja, die geur ken ik of niet? Kon ze beter horen dan ruiken? Ze rook, en rook dat het geen paard was van een goede kudde. Ook dat nog, dacht ze. Ze hoopte op een goed paard, of een neutraal paard. Het was een solitair paard, dat was zeker, want ze herkende geen van de kuddegeuren erin. Ze draaide zich om richting het geluid en de geur, en zag de schim al naderen. Voor het eerst smeekte ze haarzelf dat het geen slechtzakje was. Laat het zo zijn. Laat het lot me een keer meezitten, na al die ellende, dacht ze. Maar ze wist dat het lot haar altijd al mee had gezeten. Wat het ongeluk was, had ze haarzelf aangedaan.
[&'nd Rebirth, van de verhaallijn: Tha End of tha Fish :3 (Ik probeerde het zo lang mogelijk te maken )]